nieuws uitgelicht

Libische bewind komt ten val na burgeroorlog

Begin 2011 werden in Libië de eerste tekenen van verzet zichtbaar tegen economische ongelijkheid en politieke repressie, zoals dat zich ook in andere landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten voordeed. Maar alleen de Libische protesten namen in snel tempo het karakter aan van een complete burgeroorlog, gevolgd door militaire interventie door westerse en Arabische landen. In oktober kwam het bewind van Muammar Gaddafi ten val en werd de leider zelf gedood. Hij was 42 jaar aan de macht geweest.

Achtergrond van het verzet

Libië kampte met een grote werkloosheid, die meer dan 30 procent van de beroepsbevolking trof. De kloof tussen arm en rijk was groot en de corruptie tierde welig. Deze sociaaleconomische factoren voedden de ontevredenheid, maar wellicht nog belangrijker was het repressieve optreden tegen pogingen veranderingen tot stand te brengen. Herhaaldelijk kwamen berichten naar buiten over grove mensenrechtenschendingen en ook aan de vooravond van de opstand was dat nog altijd het geval.

Toch waren wel degelijk veranderingen in gang gezet, zoals Amnesty International (AI) in haar rapport Libya of tomorrow van 23 juni 2010 had vastgesteld. Volgens de mensenrechtenorganisatie was ‘er geen twijfel dat het klimaat van angst en onderdrukking dat meer dan drie decennia lang in Libië heerste, geleidelijk aan het afnemen is en dat sommige Libiërs meer bereid zijn risico’s te nemen – hoewel bescheiden en met beperkingen – om zich uit te spreken over kwesties die hun dagelijks leven beïnvloeden’.

Brein achter dit veranderende politieke klimaat was een van de zonen van Gaddafi, Seif al-Islam. Deze had in het Westen gestudeerd, daar veel contacten opgebouwd en een essentiële rol gespeeld in de overgang naar een niet langer op confrontatie gerichte buitenlandse politiek. Daarna zou de fase van binnenlandse hervormingen, tegen de zin van een deel van het Libische establishment, volgen. De mediavrijheid werd vergroot, politieke gevangenen werden vrijgelaten en plannen voor democratisering bekend gemaakt. Juist daardoor konden meer mensen de moed opbrengen zich te verzetten. Toen de protesten te massaal werden en met militaire middelen kracht werden bijgezet, sloot de machtige Gaddafi-familie de rijen. Dat gold ook voor Seif al-Islam, die nu in zeer felle taal tegen de opstandelingen en de hen steunende buitenlandse machten ageerde.

Van betogingen naar burgeroorlog

Halverwege februari 2011 kwam vanuit het noordoostelijk gelegen Benghazi het verzet het eerst en het felst op gang.

De stad had een geschiedenis van opstandigheid tegen het Gaddafi-bewind, met name vanuit radicaalislamitische groepen die in de jaren tachtig en negentig gewapende acties uitvoerden. In een interview van 24 februari door de staatstelevisie gebruikte Gaddafi vooral deze geschiedenis als argument om het verzet te reduceren tot dat van ‘al-Qaida’. In werkelijkheid namen mensen van zeer uiteenlopende politieke, religieuze en stammenachtergrond deel aan protesten die zich in meerdere delen van het land voordeden.

Geweld was al vrij snel een kenmerk van de opstand, zodat niet langer betogingen maar harde militaire confrontaties, verwoestingen en vele doden en gewonden het beeld bepaalden. Het ontstaan van de burgeroorlog was vooral te verklaren door het overlopen naar het verzet van grote delen van het leger.

Er werd van uit gegaan dat deze deserterende legeronderdelen veel minder goed bewapend waren dan de troepen waar het regime op kon rekenen. Dat waren speciale eenheden als de brigade van Gaddafi’s jongste zoon Khamis en de volksmilities die werden geleid door Abdullah Senussi, zwager van de Libische leider. Het bewind zette bovendien Afrikaanse huurlingen in die deel waren gaan uitmaken van de veiligheidstroepen.

Toch werd ook getwijfeld aan de vermeende zwakte van de opstandelingen. Zo schreef het Belgische dagblad De Tijd in een redactioneel commentaar van 28 april:

‘De gewelddadige escalatie van het conflict (…) werd ook aangezwengeld door externe actoren: de al lang bestaande opleiding en ondersteuning van gewapend verzet door geheime diensten (…) en de diplomatieke en militaire steun aan de gewapende rebellen. De voorstelling in de media, van de gewapende Libische rebellie als een onbeholpen zootje, klopt niet.’

Vanaf 19 februari lag het internet in het hele land plat om betogers, die behalve via mobiele telefonie vooral contact hielden via sociale media als Twitter en Facebook, hun communicatiemiddelen te ontnemen. Rond dezelfde tijd begonnen verscheidene buitenlandse bedrijven met de evacuatie van hun internationale staf. In de nacht van 20 op 21 februari sloegen de protesten over naar de hoofdstad Tripoli, waar honderden Gaddafi-aanhangers slaags raakten met oppositiebetogers. In de noordwestelijke kustplaatsen Misrata en Zawiyah kwam het tot felle botsingen tussen regeringstroepen en hun tegenstanders.

Aan het einde van de maand heerste het regime-Gaddafi nog slechts over Tripoli en omgeving, maar haar troepen zetten in de nacht van 28 februari op 1 maart een tegenoffensief in en heroverden een aantal steden. De opstandelingen vreesden aan de verliezende hand te zullen raken en zinspeelden op mogelijke wraakacties door Gaddafi-getrouwen. De roep om buitenlands ingrijpen via een mandaat van de Verenigde Naties werd dan ook luider.

Pleidooien voor buitenlandse interventie

Ibrahim Dabbashi, plaatsvervangend Libisch ambassadeur bij de VN die zich tegen zijn regering had gekeerd, drong op 21 februari aan op de instelling van een no-flyzone boven Libië. Door een dergelijk vliegverbod zouden luchtaanvallen door het regime op rebellen en burgers kunnen worden voorkomen. Een dag later veroordeelde de VN-Veiligheidsraad unaniem het geweld tegen de demonstranten, maar deed geen oproep om in te grijpen.

Op 27 februari stemde de raad unaniem voor een resolutie waarin het Internationaal Strafhof (ICC) werd opgedragen te onderzoeken of bij het geweld tegen demonstranten misdaden tegen de menselijkheid waren begaan. De resolutie bevatte tevens een wapenembargo tegen Libië, een reisverbod voor de familie en naaste medewerkers van Gaddafi, alsmede een bevriezing van de tegoeden van de Libische leider en vijf van zijn kinderen.

De Algemene Vergadering van de VN schorste op 1 maart eenstemmig Libië als lid van de Mensenrechtenraad.

De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) besloot op 7 maart zijn AWACS-radarvliegtuigen in de regio permanent in de lucht te houden. Daarmee konden bewegingen in de lucht, op zee en op de grond rond Libië worden geobserveerd.

Steun voor het in te stellen vliegverbod kwam van de Gulf Cooperation Council (GCC), bestaande uit Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. De Arabische Liga volgde op haar bijeenkomst van 12 maart, toen de helft van de 22 lidstaten aanwezig was. Algerije, Mauritanië en Syrië stemden tegen.

In het Westen was vooral Frankrijk actief pleitbezorger van de instelling van een vliegverbod en op 16 maart stemden ook de Verenigde Staten in. De VS stelden als voorwaarde voor militaire actie dat er Arabische landen aan deelnamen. Later zou blijken dat Jordanië, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten een bijdrage leverden.

VN fiatteren militaire acties

De Veiligheidsraad nam op 17 maart resolutie 1973 aan, die de weg vrijmaakte voor luchtaanvallen op militaire installaties en troepen in Libië. Dat ging aanzienlijk verder dan alleen de instelling van een vliegverbod. De raad riep op tot een staakt-het-vuren, sprak zich uit voor een strengere toepassing van het wapenembargo tegen Libië en breidde de bevriezing van Libische tegoeden uit. De internationale gemeenschap mocht ‘alle noodzakelijke maatregelen nemen om burgers te beschermen’, een formulering die het gebruik van geweld toestond. De inzet van buitenlandse grondtroepen werd echter uitgesloten.

Van de vijftien leden van de Veiligheidsraad stemden er tien voor. Vijf landen onthielden zich van stemming, te weten Brazilië, China, Duitsland, India en Rusland. Het gevreesde veto van China en Rusland, die geen vergaande actie wilden en er weinig voor voelden te interveniëren in binnenlandse aangelegenheden, bleef uit.

No-flyzone wordt afgedwongen

Een Tomahawk-kruisraket wordt afgevuurd / Bron: Jonathan Sunderman, Navy, Wikimedia Commons (Publiek domein)Een Tomahawk-kruisraket wordt afgevuurd / Bron: Jonathan Sunderman, Navy, Wikimedia Commons (Publiek domein)
De militaire acties, waarin Frankrijk, Groot-Brittannië en de VS het voortouw namen, werden operatie Odyssey Dawn gedoopt. Ze begonnen in de middag van 19 maart. Om de no-flyzone effectief te doen zijn, diende eerst de Libische luchtverdediging te worden uitgeschakeld: Franse gevechtsvliegtuigen vernietigden ten westen van Benghazi een aantal tanks en pantservoertuigen, gevolgd door Amerikaanse marineschepen en onderzeeboten die Tomahawk-kruisraketten inzetten tegen commandoposten, radarstations, luchtafweerbatterijen en militaire vliegvelden. Britse onderzeeboten vuurden Tomahawks met een bereik van meer dan tweeduizend kilometer af. Een dag later werd de no-flyzone officieel van kracht.

Vernietigde Libische houwitzers / Bron: Bernd.Brincken, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0)Vernietigde Libische houwitzers / Bron: Bernd.Brincken, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0)
Tegen eind maart wisten de opstandelingen dankzij de luchtaanvallen op regeringstroepen een serie steden in het oosten van Libië te heroveren: Ajdabiya, Brega, Nawfaliyah en Ras Lanuf. In mei volgde ook de strategisch belangrijke havenstad Misrata. Die maand voerden NAVO-gevechtsvliegtuigen zware bombardementen uit op doelen in Tripoli. Vooral in augustus namen deze verder in hevigheid toe. Volgens officiële mededelingen van het Libische bewind vielen er die maand door de strijd om de stad dertienhonderd doden en ruim vijfduizend gewonden. Ook het NAVO-ingrijpen maakte veel burgerslachtoffers. Zo vielen op 8 augustus volgens Libië bij bombardementen op het dorp Majar, honderdvijftig kilometer ten oosten van Tripoli, zeker 85 doden. Uiteindelijk viel de hoofdstad op 22 augustus grotendeels in handen van de opstandelingen, zij het dat er meldingen bleven komen van gevechten.

Rebellen verlaten Brega na overwinning / Bron: Al Jazeera, Wikimedia Commons (CC BY-SA-2.0)Rebellen verlaten Brega na overwinning / Bron: Al Jazeera, Wikimedia Commons (CC BY-SA-2.0)
Gewonde in een ziekenhuis in Brega / Bron: Al Jazeera English, Wikimedia Commons (CC BY-SA-2.0)Gewonde in een ziekenhuis in Brega / Bron: Al Jazeera English, Wikimedia Commons (CC BY-SA-2.0)
Dat de rebellen relatief gemakkelijk Tripoli veroverden, was mede toe te schrijven aan hulp van commando’s die tactisch advies gaven en militaire inlichtingen verstrekten. Ze kwamen uit Bulgarije, Egypte, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Jordanië, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten en de VS.

Het verzet kreeg bovendien militaire middelen geleverd van Frankrijk (geweren, mitrailleurs en granaatwerpers), Groot-Brittannië en de VS (kogelwerende vesten en radio's), Qatar (kalasjnikovs en Milan-antitankraketten) en de Verenigde Arabische Emiraten (FAL-geweren van Belgische makelij).

De stad Sirte (aan de Middellandse Zee), de woestijnstad Bani Walid (een paar honderd kilometer ten zuidoosten van Tripoli) en de zuidelijke stad Sabha waren nog altijd in handen van Gaddafi-getrouwen. De aankomende Libische machthebbers meldden op 21 september de inname van Sabha. Op 17 oktober viel ook Bani Walid. Het laatste bolwerk was nu Sirte, waar een deel van de familie-Gaddafi zich schuil bleek te houden.

Het uiteenvallen van het regime

Zo eensgezind als de familie-Gaddafi zich teweer stelde tegen de opstandelingen en de buitenlandse strijdmacht, zo verdeeld waren functionarissen die vaak vele jaren lang het regime hadden gediend. Maar meer en meer liep een groot aantal van hen over naar het verzet. Onder hen waren talloze ambassadeurs en de Libische VN-vertegenwoordiger en voormalig minister Abdurrahman Mohamed Shalgham. Een groep legerofficieren gaf een verklaring uit waarin zij op andere militairen een beroep deed ‘zich bij het volk aan te sluiten’ en Gaddafi te helpen afzetten. Een coalitie van islamitische leiders meldde in een fatwa, een islamitisch decreet, dat alle moslims verplicht waren tegen het Libische leiderschap op te staan.

Op 22 februari maakte de minister van Binnenlandse Zaken, generaal Abdul Fatah Younis, bekend dat hij was overgelopen naar het verzet. Hij werd militair commandant van de opstandelingen. Later bleek dat hij door een deel van hen werd gewantrouwd vanwege contacten die hij zou zijn blijven onderhouden met het Gaddafi-regime. Dat moest hij op 28 juli met de dood bekopen.

Op 25 februari gaf een neef en naaste medewerker van de Libische leider, Gaddaf al-Dam, al zijn functies op. Hij deed een oproep het bloedvergieten te staken en de eenheid van het land te herstellen.

Moussa Koussa, sinds 2009 minister van Buitenlandse Zaken, vluchtte op 30 maart naar Groot-Brittannië. Hij was tezamen met Seif al-Islam Gaddafi architect van de politiek van openheid jegens het Westen. Zijn verleden zag er echter anders uit: Koussa was tussen 1994 en 2009 hoofd van de Libische veiligheidsdienst en werd genoemd als opdrachtgever van de beruchte aanslag in 1988 op een Amerikaanse Boeing boven het Schotse plaatsje Lockerbie. Daarbij vielen 270 doden.

Op 1 april werd bekend dat de Libische topdiplomaat en oud-minister van Buitenlandse Zaken Ali Abdussalam Treki was overgelopen. Diezelfde dag arriveerde de voormalige Libische minister Omar Fathi bin Shatwan vanuit de door Gaddafi-troepen belegerde stad Misrata op Malta. Hij stelde bij die gelegenheid dat veel meer functionarissen in de directe omgeving van Gaddafi diens bewind de rug toe wilden keren, maar te bevreesd waren voor het lot dat hen en hun familie mogelijk te wachten stond.

Later volgden nog deserties van oud-premier en huidig minister van Oliezaken Shukri Ghanem en van Abdul Ati al-Obeidi, minister van Buitenlandse Zaken en eveneens voormalig premier. Ook minister van Arbeid al-Amin Manfur en die van Binnenlandse Zaken, Nassr al-Mabrouk Abdullah, keerden zich af van het Gaddafi-bewind. Dat gold tevens voor generaal Khalifa Mohammed Ali, plaatsvervangend hoofd van de Libische inlichtingendienst.

Concessies komen te laat

Het Libische bewind had een weg gekozen die ook elders in de Arabische wereld was gevolgd: naast harde repressie werden concessies gedaan. Eind januari al hadden de autoriteiten, geconfronteerd met de bezetting van woningen in aanbouw door jongeren, de oprichting aangekondigd van een speciaal investeringsfonds ter waarde van omgerekend ruim 17 miljard euro voor een woningbouwprogramma. In een televisietoespraak van 21 februari kondigde Seif al-Islam Gaddafi loonsverhogingen en hervormingen aan. Vier dagen later werd bekend dat elke familie 500 dinar (ca. 290 euro) kreeg als compensatie voor de gestegen voedselprijzen. En sommige ambtenaren ontvingen een loonsverhoging van 150 procent.

Zelfs toen de buitenlandse interventie in volle gang was, kwamen er nog enige signalen van compromisgezindheid. Op 25 maart reageerde de Libische regering positief op een oproep van de landen van de Afrikaanse Unie (AU) om een overgangsperiode in te lassen die zou moeten uitmonden in democratische verkiezingen.

Begin april stuurde het regime een afgezant naar Griekenland om daar met de regering te praten over beëindiging van de gevechten.

Gaddafi aanvaardde op 11 april een bemiddelingsvoorstel van de AU. Omdat de rebellen het afwezen, kreeg het echter geen gevolg. Later die maand deed Gaddafi een aanbod tot onderhandelingen, maar dit was hetzelfde lot beschoren omdat de rebellen geen rol meer voor hem zagen in het nieuwe Libië.

Middels een interview dat Seif al-Islam Gaddafi op 16 juni gaf aan het Italiaanse dagblad Corriere della Sera werd bekend dat het regime bereid was verkiezingen binnen drie maanden en onder internationaal toezicht te accepteren. En Baghdadi Mahmudi, sinds 2006 premier van Libië, verklaarde op 12 juli in een interview met het Franse dagblad Le Figaro dat Gaddafi mogelijk zou terugtreden.
Alle verzoeningspogingen bleken echter te laat te komen.

De familie Gaddafi

Muammar Gaddafi en zijn vrouw Safiya hadden acht kinderen. Hun enige dochter was de eenendertigjarige advocaat Aisha, die op 29 augustus samen met haar moeder en twee broers naar Algerije vluchtte. De zeven zoons, van wie er drie de dood vonden, waren:

  • Muhammad (40). Zoon uit het eerste huwelijk van Gaddafi. Vluchtte op 29 augustus naar Algerije.
  • Seif al-Islam (39). Beoogd opvolger van zijn vader en oorspronkelijk beschouwd als hervormer. Het ICC vaardigde tegen hem op 27 juni een arrestatiebevel uit. Werd op 19 november opgepakt.
  • Saadi (37). Voormalig profvoetballer. Vluchtte op 11 september naar Niger.
  • Mutassim (36). Nationaal veiligheidsadviseur. Werd op 20 oktober gedood.
  • Hannibal (34). Was betrokken bij talloze diplomatieke incidenten. Vluchtte op 29 augustus naar Algerije.
  • Saif al-Arab (29). Minst invloedrijk binnen de familie. Kwam op 30 april om het leven door een NAVO-bombardement.
  • Khamis (28). Leider van een speciale militaire eenheid. Werd op 29 augustus gedood, waarschijnlijk als gevolg van een NAVO-aanval.

De dood van Gaddafi

Nog op 6 oktober liet Muammar Gaddafi van zich horen, via een boodschap waarin de intussen ondergedoken leider de Libiërs opriep tot straatprotesten en burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de nieuwe machthebbers. Maar precies twee weken later kwam er een einde aan zijn leven, op de dag dat hij vanuit zijn geboorteplaats Sirte trachtte te vluchten. Het konvooi met getrouwen waar hij deel van uitmaakte, werd aangevallen door Franse gevechtsvliegtuigen.

Beelden van 20 oktober toonden een ernstig gehavend en bebloed lichaam van Gaddafi dat vanuit Sirte werd vervoerd naar Misrata. Volgens de Arabische nieuwszenders Al Jazeera en Al Arabiya leefde hij aanvankelijk nog en was hij daarna geëxecuteerd. Dat werd bevestigd door een arts die het lichaam van Gaddafi begeleidde naar Misrata en die verklaarde dat hij was overleden aan twee kogelwonden, één in zijn hoofd en één in zijn borst.

Om de precieze toedracht van Gaddafi’s dood te achterhalen, werd internationaal aangedrongen op een onderzoek. Het interim-bewind zegde dat toe. De gevallen leider werd op 25 oktober op een geheime plaats begraven om te voorkomen dat zijn graf zou worden geschonden dan wel een bedevaartsplek zou worden.

Twee dagen later besloot de VN-Veiligheidsraad een einde te maken aan het mandaat waaronder de NAVO sinds maart militair kon ingrijpen in Libië. De missie werd op 31 oktober beëindigd.

Muammar Gaddafi: Libisch leider

Muammar Gaddafi (1942-2011) was sinds september 1969 leider van Libië, zonder een officiële functie te bekleden. Hij werd meestal aangeduid als ‘Leider van de Revolutie’ of ‘Gids van de Revolutie’. Die revolutie vond plaats door het afzetten van koning Idris I (1889-1983), onder wiens leiding Libië in 1951 onafhankelijk was geworden.

Gaddafi met Nasser (r) in 1969 / Bron: Photographer Al-Ahram, Wikimedia Commons (Publiek domein)Gaddafi met Nasser (r) in 1969 / Bron: Photographer Al-Ahram, Wikimedia Commons (Publiek domein)
In 1963 had Gaddafi zich aangesloten bij de Vrije Officieren voor Eenheid en Socialisme, die behalve antimonarchistisch ook nasseristisch waren – een term die verwees naar de nationalistische en pan-Arabische denkbeelden van de toenmalige Egyptische president Gamal Abdel Nasser (1918-1970). Uit de machtsstrijd tussen de officieren kwam kolonel Gaddafi als leider naar voren. Vervolgens werd de Libische Arabische Republiek uitgeroepen. Gaddafi propageerde een combinatie van islam en socialisme, maar ontwikkelde zich al snel in dictatoriale richting.

De Libische leider steunde jarenlang gewelddadige acties van onder andere het Ierse Republikeinse Leger (IRA) en het radicale Democratisch Front voor de Bevrijding van Palestina (DFLP). Hij werd in verband gebracht met verscheidene aanslagen, waaronder die op een West-Berlijnse discotheek (1986) en het doen neerstorten van het vliegtuig in Lockerbie (1988).

Muammar Gaddafi / Bron: Antônio Milena ABr, Wikimedia Commons (CC BY-3.0)Muammar Gaddafi / Bron: Antônio Milena ABr, Wikimedia Commons (CC BY-3.0)
Gaddafi matigde zijn politiek eind jaren negentig en veroordeelde in 2001 zowel het geweldsnetwerk van al-Qaida als de aanslagen van 11 september in de VS. In 2003 zweerde hij het terrorisme af en annuleerde tevens het Libische programma voor de ontwikkeling van massavernietigingswapens. Ook ging hij akkoord met een compensatieregeling voor de slachtoffers van de Lockerbie-aanslag. Daarna werden voorzichtige aanzetten gedaan voor binnenlandse hervormingen, die de systematische mensenrechtenschendingen terug moesten dringen. Daarover bleef binnen het Libisch establishment echter verdeeldheid bestaan.

Deze koerswijziging bleek het signaal te zijn voor een ogenschijnlijk volledige verzoening met het Westen. Pas de opstand van 2011 deed westerse regeringen, die vanwege de Libische olievoorraden lucratieve contracten hadden binnengesleept, Gaddafi opnieuw tot vijand bestempelen. Dankzij de westerse militaire interventie wisten de binnenlandse opstandelingen aan de macht te komen.

Tijdelijk bewind

De door de rebellen ingestelde Nationale Overgangsraad werd in maart door achtereenvolgens Frankrijk en Qatar erkend, waarna steeds meer landen volgden. Die maand, toen de strijd nog lang niet beslecht was, begon de raad met de vorming van een tijdelijk kabinet. De leiding daarvan kwam op 5 maart in handen van Mahmoud Jebril (1952), een in Egypte en de VS opgeleide econoom en politicoloog. Hij had meegewerkt aan de voorzichtige poging tot democratisering, waartoe Gaddafi’s zoon Seif al-Islam de aanzet had gegeven. Hij zag zijn voorstellen tot liberalisering van de economie echter door het bewind verworpen.

Jebril, die had gezegd aan te blijven tot aan de ‘bevrijding’ van Libië, droeg op 31 oktober zijn functie over aan Abdel-Rahim al-Keeb (60). Een meerderheid van de Overgangsraad had daar haar fiat aan gegeven. De nieuwe premier had nooit banden onderhouden met het Gaddafi-bewind en woonde gedurende dertig jaar in de VS. Aan het verzet zou hij financieel hebben bijgedragen en bovendien werd hij gezien als medeorganisator van de opstand in Tripoli. Al-Keeb presenteerde op 24 november een kabinet dat vooral als taak had om binnen zeven maanden verkiezingen voor te bereiden.

Mustafa Abdul Jalil (1952) was voorzitter van de Overgangsraad. Hij was sinds 2007 minister van Justitie onder het Gaddafi-bewind, maar distantieerde zich er meer en meer van. Voor zijn kritische houding kreeg hij waardering van mensenrechtenorganisaties. In februari 2011 sloot hij zich bij de opstandelingen aan en werd een van de oprichters van de raad. Op 12 september riep hij de Libiërs op tot matiging en verzoening en tot respect voor zowel de islam als de rechtsstaat.

Moslimbroederschap weer legaal bijeen

De Libische Moslimbroederschap kwam op 17 november bijeen in Benghazi voor haar eerste legale congres in 25 jaar. Al die jaren was zij gedwongen geweest clandestien of buitenslands bijeen te komen. Het driedaags congres werd bijgewoond door vertegenwoordigers van de Nationale Overgangsraad.

De leider van de Broederschap, Suleiman Abdel Kader, verklaarde dat op het congres vooral gesproken werd over haar strategie en dan vooral de vraag of zij zich zou omvormen tot een politieke partij. Hij stelde tevens dat zijn organisatie de idee onderschreef van een burgersamenleving, zij het gebaseerd op islamitische waarden.

Mensenrechtenschendingen

Human Rights Watch (HRW) berekende op basis van telefoongesprekken met hulpverleners, getuigen en ziekenhuispersoneel dat in de loop van februari al meer dan tweehonderd mensen waren gedood door veiligheidstroepen, die gericht vuurden op demonstranten. De troepen van Gaddafi gebruikten volgens HRW de zeer omstreden fragmentatiebommen, maar het regime ontkende dat.

Het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) meldde op 13 mei dat mogelijk bijna twaalfhonderd mensen die waren weggevlucht uit Libië, op de Middellandse Zee waren omgekomen. Honderden Libische vrouwen lieten eind mei weten te zijn verkracht door strijders van Gaddafi. Ook werd van verscheidene kanten gemeld dat Gaddafi-getrouwen moorden pleegden op ongewapende betogers, critici lieten verdwijnen, buitengerechtelijke executies uitvoerden en burgers als menselijk schild tegen NAVO-aanvallen gebruikten.

Libische rebellen hadden zich volgens HRW in het westen van het land schuldig gemaakt aan plundering, brandstichting en mishandeling. In vier van de door de rebellen ingenomen steden hadden zij huizen in brand gestoken, ziekenhuizen, woningen en winkels geplunderd en burgers in elkaar geslagen.

Een op 13 oktober gepubliceerd rapport van AI, gebaseerd op drie maanden onderzoek in Libië, meldde dat de nieuwe machthebbers zich schuldig maakten aan marteling en standrechtelijke executies.

Uit een op 28 november verschenen VN-rapport bleek dat zo'n zevenduizend mannen, vrouwen en kinderen gevangen zaten in geïmproviseerde detentiecentra die werden gerund door voormalige rebellen. Deze gedetineerden waren volgens het rapport, vanwege het ontbreken van een functionerend politieapparaat en rechtssysteem, zeer kwetsbaar voor marteling en misbruik.

Het geweld en de vermeende mensenrechtenschendingen kwamen tijdens de strijd om de macht van drie partijen, zij het in verschillende gradaties: van het Gaddafi-bewind, van de nieuwe machthebbers en van de buitenlandse troepen. ICC-hoofdaanklager Luis Moreno-Ocampo maakte op 2 november in een toespraak tot de VN-Veiligheidsraad bekend dat naar alle drie onderzoek zou worden gedaan.

Over het aantal dodelijke slachtoffers na beslechting van de strijd kon geen duidelijkheid worden verkregen. Te vrezen viel dat dat aantal enorm hoog lag: sommige schattingen gingen uit van meer dan dertigduizend.

Dit artikel maakt deel uit van een special over de Arabische Lente. Daarin komen achtereenvolgens Mauritanië, Tunesië, Egypte, Bahrein, Saoedi-Arabië, Oman, Jordanië, Syrië, Marokko, Jemen en Libië aan bod.
© 2012 - 2024 Vitas, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Ben Ali Libi – goochelaar die omkwam in SobiborBen Ali Libi – goochelaar die omkwam in SobiborBen Ali Libi is de artiestennaam van Michel Velleman, een goochelaar uit Amsterdam. Hij werd bij een razzia opgepakt en…
Libanon; Tripoli, de geschiedenisDe plaats waar nu de stad Tripoli staat kent waarschijnlijk al bewoning die terug gaat tot ongeveer 1400 v.Chr.. Doordat…
Een ERP-pakket automatiseert de waardekringloopOver wat een ERP-pakket nu precies is en doet, wordt verschillend gedacht. Sommigen zien het als een logistiek pakket da…
Leymah Roberta Gbowee, NobelprijswinnaresGbowee is een bijzondere vrouw, zij mobiliseerde de vrouwen in haar land om zich in te zetten voor het stoppen van de bu…

Joseph Kony en het LRAJoseph Kony en het LRAJoseph Kony is inmiddels bij al heel wat mensen bekend, dankzij de film Kony 2012 die op het moment op het internet rond…
Saoedi-Arabië - Feiten en CijfersSaoedi-Arabië beslaat het grootste deel van het Arabisch schiereiland. De Saoedische monarchie is aan het begin van de 2…
Bronnen en referenties
Vitas (15 artikelen)
Gepubliceerd: 06-03-2012
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Internationaal
Bronnen en referenties: 9
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.
Artikelen met het label 'Nieuws uitgelicht...' zijn geschreven naar aanleiding van een nieuwsfeit en bevatten mogelijk gedateerde informatie.