nieuws uitgelicht

Syrische bewind reageert met massaal geweld op protesten

Syrische bewind reageert met massaal geweld op protesten De volksopstanden in de Arabische wereld kregen halverwege maart 2011 ook vat op de bevolking van Syrië. Betogers die opkwamen voor democratisering, kwamen uit verschillende stammen en regio’s, waren gelovig of seculier en politiek zowel rechts als links georiënteerd. In een schijnbare eenheid gingen zij de geweldloze confrontatie aan met het regime. Dat reageerde, behalve via het doen van concessies, met geweld op een schaal die niet eerder tijdens de Arabische Lente was vertoond.

Repressie

Syrië stond bekend als een van de meest repressieve landen van het Midden-Oosten waar sinds 1963, toen de Baathpartij de macht overnam, de noodtoestand van kracht was. Dat betekende onder meer dat andere politieke partijen verboden waren, demonstreren niet was toegestaan en dissidenten die hervormingen eisten gevangen werden gezet. Leger, geheime politie en veiligheidsdiensten bouwden een gewelddadige reputatie op. Eerst gebeurde dat onder het bewind van Hafez al-Assad (1930-2000) en sinds juli 2000 onder diens zoon Bashar (45).

De machthebbers in Syrië behoorden tot de islamitische minderheid der alawieten, die tussen de 10 en 15 procent van de bevolking uitmaakten. Soennitische moslims vormden de meerderheid van zo’n 75 procent, maar deelden niet in de macht. Ook Druzen en christenen hadden meer invloed dan de soennieten. Het verzet tegen het bewind concentreerde zich niet in de hoofdstad Damascus en de tweede stad van het land Aleppo, waar men meer dan in de rest van het land had geprofiteerd van de economische groei van de laatste jaren. Dat gold ook voor de soennitische klasse van middenstanders en handelaren in deze steden. Economische motieven speelden ook een rol bij het verzet onder het armere deel van de bevolking, dat bovendien was getroffen door een ernstige droogte die zware schade aan de landbouw toebracht.

Precieze gegevens over de verzetsbeweging waren moeilijk te verkrijgen omdat de overheid probeerde onafhankelijke berichtgeving te voorkomen. Toegangswegen tot proteststeden werden afgesloten en veel internationale journalisten werd de toegang tot Syrië geweigerd of werden het land uit gezet.

Begin van het verzet

De protesten begonnen in het zuiden van Syrië. In Deraa, een stad van ongeveer honderdduizend inwoners, barstte het verzet op 18 maart los toen veiligheidsdiensten optraden tegen schoolkinderen die leuzen tegen het lokale gezag op de muren hadden gekalkt. De agenten arresteerden vijftien kinderen en schoten vervolgens met scherp op betogers die hun vrijlating eisten, waarbij drie doden vielen. Bij de begrafenissen gingen de volgende dag meer dan duizend woedende mensen de straat op. Op 22 maart zetten honderden inwoners van Deraa, naar het voorbeeld van andere Arabische landen, tenten op en wel rond de Omari-moskee. Maar de politie zette ’s nachts de aanval in en doodde volgens ziekenhuisbronnen 37 mensen. Een dag later werd het protest alleen maar massaler: naar schatting twintigduizend mensen gingen de straat op.

Het Syrische leger viel op 25 april Deraa binnen met tanks, gepantserde voertuigen en scherpschutters. De stad werd afgesloten van water, elektriciteit, brandstof en voedsel. Veiligheidsagenten trokken van huis naar huis en sleurden honderden mannen tussen de vijftien en veertig jaar mee, die volgens getuigen werden geboeid en geblinddoekt afgevoerd naar een door de veiligheidsdiensten geleid detentiecentrum. Binnen een week vielen volgens schattingen 68 doden.

De onrust had ook steden in andere delen van het land bereikt en begon zich in mei verder uit te breiden. Het bewind trok steden binnen, zette helikopters in, hield razzia’s en huiszoekingen en sloot de bevolking af van basisvoorzieningen.

Rifaat al-Assad (l) en Hafez al-Assad (r)  / Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)Rifaat al-Assad (l) en Hafez al-Assad (r) / Bron: Publiek domein, Wikimedia Commons (PD)

Hama: symbool van genocide

De stad Hama, ten noorden van Damascus, werd vanaf 3 juni het toneel van ongekend massale protesten. Ze waren de krachtigste uiting van verzet sinds de betogingen in Syrië half maart waren begonnen.

Er was echter veel moed voor nodig om zo openlijk in opstand te komen, want nog altijd hing over de stad het trauma van 1982.

Na jaren van gewapende strijd door de Syrische Moslimbroederschap tegen het (seculiere) Baath-bewind liet de toenmalige president Assad een definitief einde maken aan het verzet door toepassing van de tactiek van de verschroeide aarde.

Naar schatting tussen de tien- en veertigduizend mensen, merendeels gewone burgers, werden gedood. De operatie werd geleid door Rifaat al-Assad (1937), de beruchte broer van de president die sinds 2010 als vrij man in Londen woonde.

Op 3 juni kon een herhaling van destijds gevreesd worden. Militairen met zware wapens en sluipschutters openden het vuur op een menigte van zo’n vijftigduizend betogers. Volgens Syrische mensenrechtenorganisaties vielen er zeker zeventig doden.

Op 24 juni was het aantal demonstranten sterk opgelopen en zowel op 1 als 8 juli waren honderdduizenden betogers op de been – op een inwonertal van rond de zevenhonderdduizend. Dit herhaalde zich nog enkele malen.

Het leger had zich aanvankelijk weer uit Hama teruggetrokken, maar dat bleek slechts stilte voor de storm.

Op 31 juli, aan de vooravond van de islamitische vastenmaand de Ramadan, trokken legereenheden met veel geweld de stad binnen en doodden 142 mensen.

Die dag zou de geschiedenis ingaan als het Ramadan Bloedbad. Op 4 augustus stond het dodental op meer dan tweehonderd.

Het noordwesten uitgekamd

De Syrische regering beweerde dat op 6 juni honderdtwintig militairen en politieagenten waren omgekomen in Jisr al-Shughour, een stad met ongeveer vijfenveertigduizend inwoners en gelegen nabij de Turkse grens. Niet nader aangeduide ‘gewapende groepen’ zouden regeringsgebouwen in brand hebben gestoken, dynamiet hebben gestolen en met machinegeweren en raketwerpers burgers en veiligheidsdiensten hebben aangevallen. Volgens sommige oppositiegroepen was er echter iets anders aan de hand, namelijk een muiterij van soldaten die niet op de bevolking wilden schieten. Vervolgens zouden zij standrechtelijk zijn geëxecuteerd.

De machthebbers stuurden troepen naar Jisr al-Shughour, waarop vele inwoners de bergen in vluchtten of de grens met Turkije overstaken. Rondom deze plaats werd eveneens de tactiek van de verschroeide aarde toegepast: het vee werd doodgeschoten, gewassen platgebrand, huizen en winkels geplunderd. Mannen tussen de achttien en veertig jaar werden meegenomen. Het leger rukte vervolgens verder op naar de noordwestelijke steden Maaret al-Numan en Khan Sheikhoun om deze in te nemen. In de loop van de maand was het aantal vluchtelingen in Turkije opgelopen tot boven de tienduizend.

Ook de gebeurtenissen in Jisr al-Shughour deden mensen terugdenken aan die in Hama in 1982. Zoals toen de broer van Hafez al-Assad de verantwoordelijke was voor de operatie, was het nu de broer van de huidige president, Maher al-Assad, die de operatie rond Jisr al-Shughour leidde. Hij stond aan het hoofd van de Vierde Bewapende Divisie en de Republikeinse Garde, beide elite-eenheden met ongeveer tienduizend manschappen. Hem werd een hoge mate van sadisme toegeschreven en voor veel Syriërs was hij dan ook het gezicht van de repressie. Zoals de voormalige Syrische diplomaat Bassam Bitar, die in ballingschap in de Verenigde Staten woonde, het formuleerde: 'Soms denk ik dat de president het meent als hij over hervormingen praat. Maar zijn broer pikt dat niet. (…) Hij houdt van bloed.’

Noodtoestand wordt afgeschaft

Het Syrische bewind had het harde optreden steeds beargumenteerd met een verwijzing naar het optreden van ‘onruststokers’ en ‘saboteurs’, die onderdeel waren van een ‘buitenlandse samenzwering’. Toch voelde het zich ook gedwongen meer haast te maken met de in eerdere jaren herhaaldelijk door Assad aangekondigde, maar niet in praktijk gebrachte hervormingen. De president verklaarde in toespraken op 30 maart en 20 juni de economische en politieke verlangens van de bevolking serieus te willen nemen.

Een eerste concrete aankondiging deed presidentieel adviseur Buthaina Shaaban op 27 maart, toen deze bekendmaakte dat de noodtoestand zou worden opgeheven. Dit zou onder andere betekenen dat gevangenen die op basis daarvan waren opgepakt, vrij zouden komen. Op 21 april werd de noodtoestand officieel beëindigd. In oppositiekringen werd aan de afschaffing echter weinig waarde gehecht omdat veiligheidstroepen ook op basis van andere wetgeving vergaande bevoegdheden hadden.

Nieuwe regering gevormd

Een andere geste van het regime betrof het aftreden van de regering. Op 29 maart ging het kabinet van premier Mohammed Naji Otri na acht jaar met ontslag. De oppositie hechtte hieraan evenmin waarde omdat de feitelijke macht in handen was van de familie-Assad en het veiligheidsapparaat.

De president benoemde op 3 april minister van Landbouw Adel Safar (58) tot nieuwe premier van Syrië. Op 14 april werd een nieuwe regering gevormd.

Toegevingen aan soennieten en Koerden

Het Syrische bewind trachtte nog op een andere manier de protesten terug te dringen, namelijk door toenadering te zoeken tot bevolkingsgroepen waarmee het een slechte verhouding had.

Op 6 april kondigde president Assad aan dat gezichtssluiers voor ambtenaren en op scholen en universiteiten voortaan weer waren toegestaan en dat vrouwen die om die reden waren ontslagen hun baan terugkregen. Om conservatieve, soennitische moslims ter wille te zijn, werd bovendien het enige casino van Syrië, bij de luchthaven van Damascus, gesloten.

Een dag later kwamen er ook toegevingen aan de Koerden, die bijna 10 procent van de Syrische bevolking uitmaakten en voornamelijk in het noordoosten leefden. Ongeveer een vijfde deel van hen was sinds 1962 stateloos omdat ze ooit illegaal het land binnen zouden zijn gekomen. Daardoor ontbeerden zij talloze rechten, bijvoorbeeld om te huwen, een huis te kopen of in de publieke sector te werken. Rond de driehonderdduizend statenloze Koerden zouden nu de Syrische nationaliteit krijgen. Op 8 april gingen, ondanks deze aankondiging, voor het eerst Koerden de straat op om te betogen tegen het bewind.

Bashar al-Assad / Bron: Fabio Rodrigues Pozzebom, Wikimedia Commons (CC BY-3.0)Bashar al-Assad / Bron: Fabio Rodrigues Pozzebom, Wikimedia Commons (CC BY-3.0)

Politieke dialoog

Parallel aan de harde repressie opende het regime ook besprekingen met haar tegenstanders. Op 27 juni werden zo’n honderdvijftig schrijvers, journalisten en intellectuelen in de gelegenheid gesteld om in Damascus te overleggen over politieke hervormingen. Veel opposanten van het bewind bleven echter weg omdat ze niet wilden praten zolang hun medestanders werden doodgeschoten.

Al in maart had het bewind aangekondigd met voorstellen te komen om meer politieke partijen toe te staan, mits deze niet waren gebaseerd op religie of etniciteit. Dit zou betekenen dat in de overgang naar wat vicepresident Farouq al-Shara op 10 juli een 'pluralistische democratie' noemde, het machtsmonopolie van de regerende Baathpartij althans formeel zou verdwijnen.

Op 25 juli keurde de regering een wetsvoorstel goed om meerdere partijen toe te staan.

Op 21 augustus tenslotte sprak president Assad de bevolking toe via de televisie en kondigde parlementsverkiezingen aan voor februari 2012. Hij herhaalde dat meerdere politieke partijen konden deelnemen.

Verzet van binnenuit

Bij veel van de opstanden in de Arabische wereld solidariseerden mensen die belast waren met ordehandhaving, zoals militairen, zich met de opstandige bevolking. Ook legden nogal eens personen op hoge posten hun functies neer. Voorzichtig aan waren hier ook in Syrië de eerste tekenen van zichtbaar. Zo hadden op 27 april ongeveer tweehonderddertig leden de heersende Baathpartij verlaten vanwege het vele geweld dat tegen demonstranten werd ingezet.

Een slag voor het bewind was het besluit van de hoofdaanklager in het gouvernement Hama, Adnan Mohammed al-Bakkour, om zijn functie neer te leggen. Eind augustus maakte deze middels een videoboodschap bekend afstand te nemen van de ‘misdaden tegen de menselijkheid’ waaraan het leger zich schuldig zou maken. Hij verklaarde dat het bewind hem had gedwongen documenten te vervalsen om de dood van honderden betogers te verhullen. Volgens Bakkour waren in de stad Hama zo’n tienduizend aanhoudingen verricht. Kort na zijn verklaring vielen daar opnieuw legereenheden huizen binnen.

De ontwikkelingen in Rastan, ten noorden van de westelijke stad Homs, leken te bevestigen dat ook binnen het leger het verzet tegen het bewind groeide. Op 26 september bestookten Syrische tanks de ongeveer zeventigduizend inwoners tellende plaats om het verzet te breken. In deze regio zouden zo’n duizend, volgens sommige bronnen meerdere duizenden, militairen zich de laatste maanden hebben aangesloten bij de demonstranten. Begin oktober leek Rastan weer geheel in regeringshanden, nadat volgens oppositiebronnen ruim drieduizend arrestaties waren verricht.

De tot dan toe hoogste militair die afstand nam van het Syrische bewind en zich bij de opstandelingen aansloot, was kolonel Riad al-Asaad. Op 4 oktober vluchtte hij naar Turkije. Naar zijn zeggen beliep het aantal deserties uit het leger intussen de tienduizend.

Opstelling Verenigde Naties
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd het na eerdere vergeefse pogingen op 3 augustus alsnog eens over een veroordeling van Syrië. In een door Europese landen opgestelde verklaring werden 'grootschalige schendingen van mensenrechten’ en ‘het gebruik van geweld tegen burgers’ veroordeeld. Tegelijkertijd werd er bij ‘alle partijen’ op aangedrongen zelfbeheersing te tonen en af te zien van wraak. Door deze laatste passage werd voorkomen dat de tekst als een te eenzijdige schuldigverklaring van het Syrische bewind kon worden opgevat. Diverse landen in de raad - Brazilië, India, Libanon, Zuid-Afrika - hadden namelijk bezwaar gemaakt tegen een onvoorwaardelijke veroordeling. Dat gold ook voor de twee permanente leden China en Rusland, die bij een scherpere tekst hun veto zouden hebben uitgesproken.

De twee grootmachten gebruikten daadwerkelijk hun veto op 4 oktober, toen zij een resolutie blokkeerden waarin het geweld van de Syrische staat werd veroordeeld. Ze was ingediend door de Europese landen van de Veiligheidsraad Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Portugal. Zij hadden een veto geprobeerd te voorkomen door niet te spreken van sancties die moesten worden opgelegd, maar van 'doelgerichte maatregelen' tegen het Syrische optreden.

Het verzet tegen het afkondigen van strafmaatregelen kwam mede voort uit kritiek op de ruime interpretatie die de landen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) hadden gegeven aan het VN-mandaat om militair in te grijpen ten gunste van de opstandelingen die in Libië streden tegen het bewind van Muammar Gaddafi. Er zou geen sprake meer zijn van handhaving van een no-fly zone en bescherming van de burgerbevolking, maar van offensieve militaire aanvallen. Een vergelijkbaar mandaat ten aanzien van Syrië, zo dat al door westerse landen werd gewenst, leek dan ook kansloos.

Tenslotte besloot de VN-Mensenrechtenraad op 23 augustus een onafhankelijk internationaal onderzoek in te stellen naar het geweld van de Syrische machthebbers. Vier landen stemden tegen, waaronder opnieuw China en Rusland die oordeelden dat hier sprake was van een onnodige inmenging in de binnenlandse aangelegenheden. Voor beide landen was dat een gevoelig punt vanwege de westerse kritiek die met een zekere regelmaat op hun eigen binnenlandse politiek werd geleverd.

Slachtoffers

Uit ooggetuigenverslagen, mensenrechtenrapporten en onderzoek van de VN in de maanden juli en augustus viel op te maken dat marteling systematisch werd toegepast tijdens de protesten. Voorbeelden waren het beschieten van vluchtende families en ambulances, het uitdoven van sigaretten op gedetineerden, het executeren van geblinddoekte gevangenen in een voetbalstadium, het doden van gewonde betogers door hen op te sluiten in koelcellen van een mortuarium, het toebrengen van elektrische schokken en van verwondingen door stompe voorwerpen, messteken, zweep- en stokslagen.

In haar rapport van 30 augustus met de titel Dodelijke detentie sprak Amnesty International (AI) van ‘een grootschalige, systematische vervolging van de eigen bevolking’. De mensenrechtenorganisatie meldde onder meer een dramatische stijging van het aantal doden in gevangenschap, dat doorgaans op zo’n vijf per jaar lag. Nu ging het over alleen de periode 1 april tot 15 augustus 2011 om 88 mensen, onder wie 10 kinderen tussen de dertien en achttien jaar. In tenminste 52 gevallen kon worden aangetoond dat marteling de oorzaak was van of bijgedragen had aan hun overlijden.

Over het totale dodenaantal konden geen precieze cijfers worden verkregen, maar het stond vast dat het om zeer velen ging. Volgens het in Londen gevestigde Syrisch Observatorium voor Mensenrechten (SOHR) werden gedurende de Ramadanmaand augustus in totaal 473 mensen gedood, van wie 360 burgers. Op 16 september schatte het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties het aantal dodelijke slachtoffers sinds het begin van de protesten op zevenentwintighonderd, onder wie tenminste honderd kinderen. Volgens het Syrische regime waren zo’n vijfhonderd veiligheidsagenten omgekomen.

Dit artikel maakt deel uit van een special over de Arabische Lente. Daarin komen achtereenvolgens Mauritanië, Tunesië, Egypte, Bahrein, Saoedi-Arabië, Oman, Jordanië, Syrië, Marokko, Jemen en Libië aan bod.
© 2011 - 2024 Vitas, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
SyRI: fraude tegengaan door middel van profileringSyRI: fraude tegengaan door middel van profileringSyRI staat voor Systeem Risico Indicatie. Het systeem werd in 2014 ingevoerd. Het is een systeem dat de overheid gebruik…
Een ERP-pakket automatiseert de waardekringloopOver wat een ERP-pakket nu precies is en doet, wordt verschillend gedacht. Sommigen zien het als een logistiek pakket da…
Bevolking en godsdiensten in SyriëSyrië is tegenwoordig regelmatig in het nieuws. Dat nieuws is vaak niet positief en geeft een zeer beperkt beeld van het…

Molmensen in stedenMole-people (molmensen) zijn mensen die bewust kiezen voor een leven onder de grond. Zij leven in grote steden zoals Man…
China: de bevolkingsgroepen van ChinaDe bevolkingsgroepen van China zijn divers en uiteenlopend. Hoeveel mensen er precies in China wonen is nog steeds ondui…
Bronnen en referenties
Vitas (15 artikelen)
Laatste update: 04-03-2012
Rubriek: Mens en Samenleving
Subrubriek: Internationaal
Bronnen en referenties: 6
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.
Artikelen met het label 'Nieuws uitgelicht...' zijn geschreven naar aanleiding van een nieuwsfeit en bevatten mogelijk gedateerde informatie.